Wanneer Debbie Harry en haar lief Chris Stein in 1974 in New York Blondie oprichten, is ze net geen 30. Ze heeft dan al een verkrachting verwerkt, is ontsnapt aan een ontvoeringspoging door seriemoordenaar Ted Bundy, probeert in het reine te komen met het feit dat haar biologische moeder niets met haar te maken wil hebben en wordt als serveerster in New Yorks meest trendy bar dagelijks geconfronteerd met een groep artiesten waar ze zelf graag deel van wil uitmaken. Dat de roem niet op prille leeftijd kwam, noemt Debbie achteraf een zegen: “Ik had wat meer soepelheid met mijn ego.” De beproevingen hadden haar ook gehard tegen wat zou komen eens ze met Blondie de hoogste toppen scheerde: een heroïneverslaving, machtsvertoon van producers en de andere bandleden, Chris’ levensbedreigende ziekte en de Amerikaanse belastingdienst die het koppel alles ontnam nadat ze veertig miljoen platen hadden verkocht.